Ik zweer dat God Allah kan zijn

Share:

“Zo waarlijk helpe mij Allah”, hiermee wilde Hasan Kücük (Islam-Democraten) zijn eed tot raadslid afleggen, maar van burgemeester Jozias van Aartsen moest hij zich houden aan de wettelijk erkende formule: “Zo waarlijk helpe mij God almachtig.”1 De vraag voor multicultureel Nederland is of deze formules niet open gemaakt moeten worden zodat men kan zweren bij de persoons levensbeschouwelijke heiligheid. De neutrale; “Dat zweer ik”, is al erkend, want een eed is betekenisloos als men niet kan zweren bij dat wat men op een religieus of humanistisch niveau heilig vindt.

Om de eed dus de lading te geven die het moet hebben, moet het in mijn ogen worden toegelaten dat de eed afleggende persoon dat doet men wat voor hem/haar heilig is en herkenbaar is voor de instantie. Ik heb het hier dus wel over serieuze heiligheden die levensbeschouwelijk gezien door de buitenstaander erkent kunnen worden als lading gevende heiligheden.2 Maar nu wij nog de huidige twee keuzes hebben wil ik ingaan op de vraag of zweren bij God hetzelfde is als zweren bij Allah. Verschillen Allah en God in betekenis?

Deze discussie is in de islam al vroeg gehouden doordat de moslims snel te maken kregen met nieuwe bekeerlingen uit Perzië en Syrië. Mag men het gebed in andere talen uitvoeren en de Koran vertalen? De geleerden waren zeer pragmatisch hierin en legden nadruk op betekenis boven vorm, de grondlegger van een van de Soennitisch-islamitische stromingen, Abu Hanifa (d. 767 CE), vond dus ook dat het gebed, Koranlezingen en Godsnamen gewoon in alle talen geuit mogen worden zolang de betekenis ermee zo dicht mogelijk benaderd werd.3

Latere geleerden hebben dit opgepikt en uitgebreid, geconfronteerd met het feit dat in hun tijd de grote meerderheid moslims niet-Arabisch sprekend zijn4, maar ook doordat de Qur’an hier zelf naar verwijst: ”En Wij hebben geen gezant gezonden of het was in de taal van zijn volk om aan hen duidelijkheid te verschaffen.” [Koran 14:4, Leemhuis vertaling]

De 12e eeuwse exegeet al-Zamakhshari zegt hierop: “[De Koran] had in of alle talen geopenbaard kunnen worden of in een van hen. Het is nutteloos het in alle talen te openbaren omdat vertalingen dat vervangen en dat is voldoende om te interpreteren [..] en dus was het eerst geopenbaard in de taal van het volk van de profeet, nadat zij het goed en duidelijk hebben begrepen, begonnen zij het te verspreiden via vertalingen om het te verduidelijken en begrijpbaar te maken. Zoals te zien is in alle niet-Arabische landen waar vertalingen het dominante referentie punt zijn in de gemeenschap.”5

In de laatste twee eeuwen daarentegen is er een trend ontstaan die eerst zich keerde tegen het vertalen van de Koran naar Europese talen6, maar ook claimde dat de naam “Allah” niet vergelijkbaar is met niet-Arabische termen als “God”. Zowel de Koranische tekst als Allah als naam zijn onvertaalbaar. Dit heeft niet speciaal met islamitische theologie te maken, maar vooral met een anti-christelijke trend die tijdens de 18-19e eeuwse koloniale zendelingen periode is ontstaan en de opkomst van strikt traditionalistische stromingen (al-’Athariyya).

De negatieve benadering tot Koranvertalingen werd al snel losgelaten7, maar de onvertaalbaarheid van Allah leeft nog steeds. Men zegt dat God een meervoud (goden) en een vrouwelijke vorm (godin) kent, en dat het verwijst naar de christelijke God van de Drie-eenheid. Allah kent volgens hen geen meervoud of vrouwelijke vorm, en verwijst semantisch gezien al naar strikt monotheïsme. Deze benadering heeft er nu zelfs toe geleid dat christenen in Maleisië geen Allah mogen gebruiken.8 Maar deze zwart-wit visie op de Godsnaam strookt niet met de christelijke en islamitische geschiedenis en theologie.

Ten eerste zijn Godsnamen in Semitische en Europese talen voor alle soorten theologische constructies gebruikt; Allah is altijd op een Drie-eenheids manier door Arabische christenen gebruikt en God op een strikte monotheïstische manier door christenen die de Drie-eenheid afwezen. Toen tijdens de gouden eeuwen van de islam Griekse en Syrische filosofische en christelijke teksten naar het Arabisch vertaald werden, waren er nooit problemen met dat Griekse en Syrische Godsnamen vertaald werden naar Allah.9

En het belangrijkste argument tegen de zwart-wit visie is dat in islamitische theologie men twee hoofdbenaderingen kan hebben tot de term “Allah”: het is of een absolute eigennaam (’īsm) die wel of niet van het stamwoord ilaha afgeleid kan zijn, of het is een naamvorm van een stamwoord ilaha/walaha. De eigennaam benadering ziet Allah als de persoonlijke naam van de Schepper die al Zijn attributen vertegenwoordigt, waardoor het onvergelijkbaar is met andere Godsnamen.10 De naamwoord benadering ziet Allah als een attribuut naam (sifah al-’īsm) of als een naam van Goddelijke activiteit (sifah al-Fa‘la) die afgeleid zijn van of ilaha met de betekenis van aanbidding of van bescherming, of van walaha met de betekenis van verwarring en gezochte passie.

Zowel de grondlegger van een van de orthodoxe islamitisch-theologische scholen (’Ahl al-Sunna), al-Māturīdī (d. 333 AH), als een van de belangrijkste theologen van de andere orthodoxe stroming, de ’Āsh‘ari al-Shahrastānī (d. 1153), leggen dan ook uit dat Allah begrepen kan worden als de Ene die wordt aanbeden (al-Ma‘būd) of de Ene die toevlucht en bescherming biedt (iltajā ilahi) of de Ene die verwart door Zijn transcendentie en intiem gezocht wordt.11 Vanuit deze benadering is Allah dus zeker vertaalbaar. De moderne trend is gaan fixeren op de eigennaam benadering waarbij “Allah” de ‘werkelijke’ naam is en “God” niet. Maar er is nooit een consensus (’ījmā‘) over deze twee benaderingen geweest, en geen van de twee is dus bindend of overstemmen elkaar. Men mag van beide benaderingen gebruik maken en zweren dat God Allah kan zijn.

Copyright ©2014 AY Mol

Noten

  1. http://www.kerknieuws.nl/nieuws.asp?oId=26900 bezocht op 28-03-2014
  2. Ik bedoel hier dus mee dat men refereert naar wat voor de persoon het ‘ultieme’ is, hetgeen wat de persoon in zijn of haar levensbeschouwing als het ultieme heilige ervaart, en niet simpel naar wat men als dierbaar beschouwt of zeer individuele subjectieve heiligheden. Dat een hindoe verwijst naar Shiva, een christen of jood naar God, een moslim naar Allah, een boeddhist naar Boeddha etc., en dus niet naar iemands grootmoeder of huisdier.
  3. [وكل شيء ذكره العلماء بالفارسية من صفات الله تعالى عز اسمه فجائز القول به، سوى اليد بالفارسية. ويجوز أن يقال بروئ خداائ عز وجل بلا تشبيه ولا كيفية.] Abu Hanifa: “En in alles wat de geleerden bespreken in het Perzisch van God de verhevene Zijn attributen en Zijn naam is toegestaan, met uitzondering van ‘hand’ in het Perzisch. Het is toegestaan om te zeggen: ru’e khuda (het aangezicht van God) zonder enige vergelijking of modaliteit.” al-Qari geeft als commentaar hierop: “Wat hier van begrepen wordt is dat het voor geleerden is toegestaan om dit in alle talen te doen.”

    ‘Alī al-Qārī (d. 1014 AH), Minah al-Rawd al-Azhar: Sharh Kitāb al-Fiqh al-’Ākbar li-l’īmām ’Ābū Hanīfah (Beirut: 1998), blz. 301

  4. Voor een overzicht van de meningen onder de verschillende scholen zie: http://www.suhaibwebb.com/personaldvlpt/worship/prayer/does-prayer-have-to-be-in-arabic/ en http://eng.dar-alifta.org/foriegn/ViewFatwa.aspx?ID=6539 bezocht op 28-03-2014
  5. Ibn ʿUmar al-Zamaksharī, al-Kashāf ʿan aqāʾiq al-Tanzīl wa ʿuyūn al-ʾAqāwīl fi wujūh al-Tāʾwīl (Beirut: Dār Ṣadr, 2010), 2:752
  6. Mohamed A. M. Abou Sheishaa, A Study of the Fatwa by Rashid Rida on the Translation of the Quran (Leiden: unpublished MA thesis, 2003), zie ook online: http://www.islamicwritings.org/quran/language/a-study-of-the-fatwa-by-rashid-rida-on-the-translation-of-the-quran/
  7. Hartmut Bobzin, Translations of the Qurān in Encyclopaedia of the Qurān (Leiden: Jane Dammen McAuliffe, Brill, 2006), 5:342-343
  8. http://leiden-islamblog.nl/articles/de-christelijke-allah-in-maleisie bezocht op 29-03-2014
  9. http://www.muslimheritage.com/article/syriac-speaking-christians-and-translation-greek-science-arabic bezocht op 29-03-2014
  10. Zij gebruiken hier Koranverzen als bewijs voor die er op lijken Allah als eigennaam te gebruiken, zoals “al-Hamdu li-Leh/Het prijzen is voor Allah” en “Bismi Allah/in naam van Allah”. Of Allah wel of niet van het stamwoord ilaha komt werd betwist door grote geleerden als imam al-Shafi‘ī (d. 819 CE) die erop wees dat wanneer men God aanroept met de Godsnaam al-Rahman/de Barmhartige via “Yā Rahman” dat dan het definitief “al” wegvalt, maar dit is niet het geval bij “Yā Allah” wat dan grammaticaal zou bewijzen dat Allah niet van een stamwoord is afgeleid maar een complete losstaand woord is in de Semitische talenfamilie. Door het ontkennen van een stamwoord ontkennen ze ook de mogelijkheid van een meervoud en vrouwelijke vorm. Zie: Muhammad ībn ’Āhmad al-’Ānsārī al-Qurtubī, al-’Āsnā fī Sharh ’Āsmā’ Allah al-Husnā wa Safātahi (Beirut: al-Maktaba al-‘Āssrīyah, 1433 AH), blz. 273-289. ’Abū Hamīd al-Ghazālī (d. 1111 CE), al-Maqsad al-’Asnā fī Sharh ’Āsmā Allah al-Husnā (Beirut: Dār al-Makhraq, 1971), blz. 50
  11. Zij ontkennen dus ook niet dat vanuit het stamwoord meervouden en vrouwelijke vormen gemaakt kunnen worden. Voor hen maakt de betekenis het tot Godsnaam, niet de vorm. ‘abd al-Karīm al-Shahrastānī (d. 1153 CE), Mafātīh al-’Āsrār wa Masābīh al-’Ābrār (London: Oxford university press, 2009), blz. 83-87. Ābū Mansūr al-Māturīdī (d.333 AH), Tāwīlāt ’Ahl al-Sunnah (Beirut: Dār al-Kutub al-‘ilmiyyah, 2005), 10: 644-647. Ik heb zijn tekst hier samengevat en vertaald: http://deenresearchcenter.com/Blogs/tabid/73/EntryId/175/The-meaning-of-Allah-by-al-Maturidi.aspx