‘Īd al-Adhā 2020
*
Bismillah arRahmaan ArRahiem,
Bij het offerfeest offeren we niet alleen vlees of geld als donatie. Het ideale offerfeest is volgens mij een hernieuwing van onszelf. We offeren een deel van ons ego, een deel van onze minder fraaie gewoonten en gebruiken die in de weg staan tussen – onszelf en onze aardse verlangens – en het volle vertrouwen in Allah.
En, logischerwijze, wordt er bij het offerfeest veelal gefocust op het verhaal van Ibrahim a.s. wie gevraagd wordt om zijn zoon te offeren; het voelt onmenselijk. En het was ook onmenselijk, want het ging juist niet om de mens, maar om de focus op Allah. Want als we erachter komen dat het een test van vertrouwen was, besef je pas hoe diep blind vertrouwen op God, tawakkul ‘ala Allah, echt gaat. Moge het vertrouwen dat Ibrahim a.s. in de Ene had, ons inspireren om ook ons vertrouwen in hem te vermeerderen.
Het verhaal over Hajar wordt minder gedeeld met het offerfeest, terwijl dit een bijzonder verhaal is over keuzes, wanhoop, doorzettingsvermogen en volharding in geduld.
Zoals Rumi mooi zei: sabr, geduld, is niet zitten en wachten, het is voor-zien. Het is naar de nacht kijken, en de dag zien.
Mijn interpretatie hiervan is dat hier het vertrouwen en de hoop uit spreken dat – ook al is alles zwart als de nacht – diep van binnen heb je het vertrouwen dat de dag ooit weer aanbreekt. Als een natuurlijk gegeven in de schepping, als geschenk van Allah.
Zo is ook het verhaal van Hajar, want na de geboorte van haar zoon Isma’il wordt Ibrahim’s (dan nog kinderloze) vrouw Sarah zo jaloers, dat ze Hajar en haar zoon niet meer wil zien. Daarop besluit Ibrahim Hajar met de kleine Isma’il de woestijn in te brengen. Isma’il had ze nog aan de borst, volgens een overlevering van Ibn Abbas, die niet terugvoert op een uitspraak van de profeet Mohammed (s). Ibrahim doet dit met grote tegenzin, maar God zegt dat dit het beste is. Ibrahim laat Hajar met de kleine Isma’il achter in de woestijn met een zak dadels en een waterzak of kruik op de plaats waar nu Mekka ligt. Als Ibrahim wil vertrekken, gaat Hajar hem achterna en klampt zich aan hem vast: “Waar ga je heen en laat je ons zo hier achter in deze woestijn?” Dit zei zij een aantal keren, maar hij wendde zich niet tot haar. Toen vroeg zij hem: “Heeft God jou dit bevolen?” Hij zei: “Ja!”. Ze zei: “Dan zal hij ons niet verloren doen gaan!”
Wat mij enorm raakte is haar rotsvaste vertrouwen in God. Haar besef dat zoiets bizars – als een vrouw en een baby alleen achterlaten in de woestijn, zonder iets te zeggen – niet een normale omstandigheid kan zijn. Met haar intelligentie maakt zij de keuze om er iets positiefs van te denken; dat het wel iets van God moet zijn dat er zoiets kan gebeuren, ze kiest er ook voor om deze opvatting aan Ibrahim voor te leggen. En waar hij eerder niets zei, zei hij nu wel iets; hij bevestigde haar geloof en zei; ja.
En dat ene kleine woordje ‘ja’, moet haar rotsvaste overtuiging die ze al had, nog meer gesterkt hebben. Want natuurlijk, als je alleen in de woestijn met een baby bent, word je wanhopig. Op dat moment wist zij nog niet hoe belangrijk haar rol in de islamitische geschiedenis zou worden. Ze keek naar de donkere nacht, maar toch voorzag ze de dag.
Na het ontvangen van Ibrahim’s bevestigende antwoord, ging ze terug naar waar ze achtergelaten was. Ibrahim ging op weg tot hij bij ath-Thania kwam, vanwaar hij niet kon worden gezien en wendde zijn gezicht tot het Huis (de latere Ka’aba) en heeft daar gebeden voor Hajar en zijn zoon:
,,Onze Heer, ik heb (een) van mijn nakomelingen in een vallei zonder gewas bij Uw heilige huis laten wonen, onze Heer, om de salaat te verrichten. Maak dan dat de harten van sommige mensen neiging tot hen krijgen en voorzie (hen) met vruchten in hun levensbehoeften; misschien zullen zij dank betuigen.”(Qur’an 14:37).
Ameen.
Voor ons allen een mooie doea voor de kinderen van onze gemeenschap.
Hajar bleef daar waar ze was achtergelaten en zoogde Isma’il tot het water op was en zij en haar zoon dorst leden. Ze zag haar zoon kronkelen van de dorst en kon het niet aanzien. Ze liep de heuvel Safa op en keek langs de droge rivierbedding of zij iemand zag komen. Zij zag niemand. Toen daalde zij af, doorkruiste de droge rivier en besteeg de berg Marwa. Ook van daaruit zag ze niemand en in haar wanhoop – vechtend voor haar leven en dat van haar zoon – herhaalde ze dit nog zevenmaal. Ze hield niet op, maar bleef volhardend doorgaan, heen en weer. Elke loop met nieuwe hoop. Elke loop met de overtuiging dat het deze loop wél anders kon zijn. Elke nieuwe poging een poging om toch iets van een teken te vinden.
Volgens Ibn Abbas heeft de profeet (s) gezegd: “Dat is de loop van de mensen tussen die twee (bergen tijdens de bedevaart)”. Toen ze dan Marwa nogmaals had beklommen hoorde ze een geluid. Ze zag een Engel op de plaats waar nu de Zamzam bron is en hij zocht met zijn hiel [in de grond]. Er wordt ook gezegd dat hij met zijn vleugel zocht, tot er water verscheen. En zij begon het op te scheppen met haar hand en het op te drinken en ze schepte water in haar waterkruik en daarna begon het water op te borrelen. Daarover zegt Ibn Abbas in een overlevering uit de hadith verzameling van al Bukhari, dat de profeet (s) hierover heeft gezegd:
“Moge God de moeder van Isma’il genadig zijn. Als zij Zamzam had verlaten – of hij zei: Als ze er geen water uitgeschept had – dan was Zamzan een slapende bron geweest”.
Hajar vestigt zich vervolgens met Isma’il bij de bron. Er komen mensen van de Djurhum bij hen wonen, want Hajar heeft graag gezelschap en Isma’il trouwt met een van hun vrouwen.
Volgens een niet zeer betrouwbare overlevering komt Ibrahim bij Isma’il op bezoek als deze getrouwd is en Hajar al overleden is. Isma’il is dan niet thuis en hij spreekt met diens vrouw. Dit gebeurt twee keer. Deze overleveringen voeren grotendeels niet terug op de profeet Mohammed (s), maar zijn metgezel Ibn Abbas (r) heeft ze verteld. Ze moeten dan ook gerekend worden tot de zwakke Isra’iliyyat (overleveringen overgenomen van de Joden).
Daarna kom Ibrahim nogmaals terug als Isma’il bezig is zijn pijlen te slijpen onder een hoge boom.
Later komt Ibrahim nog een aantal keer terug, en hij heeft de opdracht gekregen van God om de Ka’aba te (her)bouwen en dat doet hij samen met Isma’il. Dit staat beschreven in Qur’an 26:27; 96:97 en 2:124-129.
Aan Hajar hebben we de Zamzam bron, de stad Mekka en het heropbouwen van de Ka’aba te danken. Als zij niet het vertrouwen in Allah had gehad, was ze misschien wel op reis gegaan naar een andere plek. Nee, ze bleef in vertrouwen op die plek, met doorzettingsvermogen, de wanhoop trotserend en ze voorzag, met hoop, de volgende dag. Ze bleef op die plek die later tot het grote Mekka uitgegroeid is.
Met deze overpeinzing wens ik jullie een heel fijn en gezegend Eid al-Adha. Moge het vertrouwen dat Ibrahim a.s. in de Ene had, ons inspireren om ook ons vertrouwen in hem te vermeerderen. Moge het doorzettingsvermogen dat Hajar omwille van haar geloof had, ons inspireren om in ons leven nooit op te geven en altijd te blijven hopen op een goede uitkomst. Moge Allah onze harten vervullen met geloof, vertrouwen en hoop.
Ameen.
TaqabbelAllah minna wa minkum, ‘Id Mubarak!